Skip to content

Arbobeleid

Ieder bedrijf zal een arbobeleid moeten opzetten. In dit onderdeel van de arbocatalogus zijn branche-afspraken te vinden over uiteenlopende beleidsaspecten als: RI&E, arbodienst, PAGO, werkdruk, nachtarbeid, bijzondere groepen, inkoop, voorlichting, toezicht en veiligheidscultuur.

Brancheafspraken

Arbobeleid

Elk bedrijf stelt een arbobeleid op, in samenspraak met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging (als aanwezig). Onderdelen van dit arbobeleid zijn tenminste:

  • Het laten uitvoeren van een Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak.
  • Het afsluiten van een contract voor de inschakeling van een Arbodienst of bedrijfsarts.
  • Het aanwijzen van preventiemedewerker(s).
  • Het opzetten en onderhouden van bedrijfshulpverlening.
  • Het verzorgen van Arbo-voorlichting en onderricht verzorgen voor werknemers.
  • Het aanbieden van periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aan medewerkers.

De werkgever zal ten behoeve van de door hem uit te voeren risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) gebruik maken van het branche specifieke RI&E instrument dat in opdracht van sociale partners is ontwikkeld of van een methode met minimaal dezelfde kwaliteit. Dat geldt ook als de RI&E wordt uitgevoerd door een extern bureau of Arbodienst. Deze branche specifieke RI&E is digitaal hier beschikbaar. Voor kleine bedrijven is een speciale ‘Compacte RI&E’, beschikbaar.
Het RI&E-rapport met plan van aanpak wordt getoetst door een gecertificeerde kerndeskundige (tenzij het bedrijf minder dan 25 medewerkers heeft -inclusief uitzendkrachten- en bovendien gebruik heeft gemaakt van een branche-RI&E Zoetwaren).

De ondernemingsraad (OR) of personeelsvertegenwoordiging (PVT) krijgt vooraf een instemmingsaanvraag over de manier waarop de RI&E wordt uitgevoerd en aan het eind over het concept ‘plan van aanpak’.

 

Een contract met een Arbodienst of een gecertificeerde bedrijfsarts voldoet aan de voorwaarden die door de sociale partners zijn opgesteld.

Klik hier voor meer informatie

De onderstaande tekst geeft alleen de wettelijke voorschriften aan en bevat, afgezien van de laatste drie onderdelen, geen branche specifieke invulling daarvan.

Er zijn afspraken in het contract opgenomen over:

  • De rol van de arbodienstverlener bij ziekteverzuimbegeleiding, arbobeleid en samenwerking met de OR of PVT;
  • De vraag wie op welk moment bepaalt of een medewerker wordt opgeroepen voor een spreekuur;
  • Het moment en de manier waarop een bedrijfsarts rapporteert na een spreekuurbezoek van een medewerker; daarin zijn ook afspraken opgenomen over het omgaan met privacygevoelige informatie;
  • Het voorzien van een laagdrempelig arbospreekuur, (ofwel ‘open spreekuur’) dat een werknemer op eigen initiatief kan aanvragen;
  • Waar een medewerker terecht kan voor een second opinion bij een andere bedrijfsarts in geval van twijfel over de uitspraak van de eigen bedrijfsarts;
  • Het bieden van financiële ruimte voor werkplekbezoeken, preventieve adviezen en meldingen van beroepsziekten door de bedrijfsarts;
  • De procedure voor het indienen en behandelen van klachten van medewerkers over de werkzaamheden van de arbodienstverlener;
  • De ruimte voor overleg van de bedrijfsarts met de OR en/of de PVT en de preventiemedewerker(s);
  • De evaluatie van de werkzaamheden van de arbodienstverlener, vóór de opzegtermijn van het contract;
  • De medewerking van de arbodienstverlener aan de overdracht van medische gegevens aan een toekomstige Arbodienst, rekening houdend met het privacy-advies van de Autoriteit Persoonsgegevens;
  • Het zo veel mogelijk gebruik maken van Arbo-instrumenten van de branche als de arbodienstverlener wordt ingezet bij de uitvoering van onderdelen van het Arbobeleid. Zo wordt bij voorkeur het branche specifieke RI&E-instrument voor de zoetwarensector gebruikt. Verder is een werkgever gehouden aan de brancheafspraken in de arbocatalogus;
  • De arbodienstverlener die een vast contactpersoon aanwijst voor het bedrijf en het medezeggenschapsorgaan;
  • De arbodienstverlener die jaarlijks vóór de maand maart een klant gebonden jaarverslag opstelt over zijn werkzaamheden en bevindingen in het voorgaande kalenderjaar. Het jaarverslag bevat tenminste een overzicht van de werkgebonden oorzaken van verzuim en suggesties van de arbodienstverlener ter preventie van ziekteverzuim en ter versterking van het Arbo- en ziekteverzuimbeleid in het bedrijf.

Er is in het bedrijf minimaal één preventiemedewerker aangewezen. Het aantal preventiemedewerkers, hun beschikbare tijd, de vereiste deskundigheden en hun plaats in de organisatie is in de RI&E vastgelegd op basis van de in het bedrijf aanwezige risico’s en bedrijfsspecifiek kenmerken, zoals grootte en aantal locaties.

Werkgevers bieden medewerker minimaal één keer per vier jaar een wettelijk voorgeschreven arbeidsgezondheidskundig onderzoek aan (PAGO). Dat onderzoek is gebaseerd op de specifieke risico’s per functie die in de RI&E zijn aangetroffen en op een advies van de bedrijfsarts daarover. Denk bijvoorbeeld aan gehooronderzoek en onderzoek naar meelstofallergie in de productie en aan een test van het gezichtsvermogen voor beeldschermwerkers en heftruckchauffeurs. De wijze waarop invulling gegeven wordt aan het PAGO moet opgenomen zijn in het basiscontract/schriftelijk overeenkomst met de Arbodienst/bedrijfsarts.

Voorafgaand aan het PAGO verstrekt de werkgever herhaaldelijk informatie over dat onderzoek aan de medewerkers.

(NB. Ook de term PMO wordt hiervoor gebruikt; preventief medisch onderzoek, maar dat is doorgaans een onderzoek dat algemene medische testen bevat en daarmee niet op risico’s in de functies is gericht.)

De werkgever is verplicht om van de werknemers de werkdruk te analyseren. Daartoe brengt de werkgever, als onderdeel van de RI&E, eerst in kaart of en zo ja, waar binnen het bedrijf werkdruk een reëel risico vormt.

Daar waar werkdruk als knelpunt is geconstateerd, zet de werkgever, in samenspraak met de OR of PVT, de volgende stappen:

  1. Het laten uitvoeren van een verdiepend onderzoek naar de werkdruk.
  2. Het bepalen van de maatregelen, deze opnemen in een plan van aanpak en ze vervolgens
    uitvoeren.
  3. Het evalueren en waar nodig bijsturen van de aanpak.Zie verder digitale brochure van de Arbeidsinspectie: “De aanpak van werkdruk. Waar let de Inspectie SZW op?”

Nachtwerk kan gezondheidseffecten op korte termijn veroorzaken (slaapproblemen), die tevens gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van de medewerkers. Daarnaast is er ook sterk bewijs voor gezondheidsrisico’s op lange termijn: nachtwerk verhoogt onder meer het risico op diabetes en hart- en vaatziekten. Deze risico’s nemen toe bij meerdere jaren werken in nachtdiensten.

  • De werkgever stelt een beleid rond werk- en rusttijden op en houdt daarbij zo veel als redelijkerwijs mogelijk rekening met de persoonlijke omstandigheden van medewerkers zoals zorg(taken) voor kinderen, (afhankelijke) familieleden, verwanten en naasten.
  • Arbeids- en rusttijdenpatronen worden door de werkgever schriftelijk vastgelegd. Op basis van een inventarisatie van ervaringen en op grond van nieuwe inzichten vindt zo nodig bijstelling plaats.
  • Medewerkers krijgen inzicht in de Arbeids- en rusttijdenpatronen. In de CAO Zoetwaren is bepaald dat het werkrooster ten minste 2 weken voordat het werkrooster ingaat door de werkgever aan de werknemers dient te worden meegedeeld. In overleg met de OT of PVT kan hiervan worden afgeweken en bij afwezigheid hiervan met werknemersverenigingen.
  • Besteedt in de RI&E en PAGO aandacht aan de gezondheidsrisico’s van nachtwerk;
  • Aanpak aan de bron:
    – Beperk indien mogelijk het aantal nachtdiensten door bijvoorbeeld automatisering of minder nachttaken.
  • Collectieve maatregelen:

– Beoordeel ploegenroosters en pas ze zo nodig aan, bijvoorbeeld op grond van de RI&E: een vragenlijst onder medewerkers en/of een beoordeling door een deskundige. Pas, waar nodig, de roosters aan. Kies bij voorkeur voor een voorwaarts roterend, kort-cyclisch patroon, minstens 48 uur aaneengesloten vrij na een serie nachtdiensten en maximaal negen uur in een dienst.

– Zorg voor voldoende licht en gezonde maaltijden tijdens nachtdiensten, stimuleer
powernaps;
– Breng de mogelijkheden in kaart om na een nachtdienst het vervoer naar huis zo veilig mogelijk te laten verlopen (bijvoorbeeld door ploegwisseltijden, waar mogelijk, aan te laten sluiten op het openbaar vervoer, door carpoolen te stimuleren en door nachtwerkers een mogelijkheid aan te bieden om voor de thuisreis een kort dutje te doen).

  • Individuele maatregelen:
    – Verzorg voorlichting en/of individuele coaching over: goede slaapkwaliteit, bewegen, roken,
    alcohol, voeding en ontspanning.

Zie hier voor meer informatie.

  • In werkoverleg en/of werkbesprekingen zijn arbeidsomstandigheden en ziekteverzuim een vast agendapunt.
  • De werkgever biedt periodiek voorlichting aan en onderricht over arbo-risico’s. Hij stelt daarvoor een overzicht op van arbo-thema’s die per groep werknemers met gelijksoortige risico’s te maken hebben, worden behandeld. In ieder geval wordt voorlichting en onderricht verzorgd over de prioritaire risico’s die in de arbocatalogus worden behandeld, voor medewerkers die aan deze risico’s blootstaan:
    • Fysieke belasting
    • Geluid
    • Hitte
    • Machineveiligheid, inclusief intern transport
    • Stoffen en meelstof

Daarnaast worden op grond van de RI&E aanvullende thema’s aan medewerkers aangeboden. De werkgever geeft de frequentie van de voorlichting en het onderricht per thema aan. In bedrijven waar een OR of PVT is ingesteld, legt de werkgever dit overzicht ter instemming aan hen voor.

  • Voor voorlichting aan nieuwkomers kan de werkgever gebruik maken van de E-learning over ‘Arbeidsomstandigheden in de zoetwaren’ die in de sector is ontwikkeld.  Link maken
  • Speciale aandacht wordt geschonken aan laaggeletterden en werknemers die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Mede met het oog op laaggeletterden is er in de arbovoorlichting en onderricht sprake van een combinatie van mondelinge en schriftelijke uitingen, met helder beeldmateriaal als foto’s, tekeningen en (NAPO)-video’s. Voor anderstaligen wordt daarnaast, als dit redelijkerwijs van de werkgever kan worden gevergd, de voorlichting en onderricht in een voor elke werknemer begrijpelijke taal verzorgd. Zo nodig kan daarbij een anderstalige collega worden ingeschakeld die meerdere talen beheerst.
  • Na elke voorlichting en onderricht wordt met controlevragen getoetst of de medewerker de informatie begrepen en onthouden heeft. Ook wordt op de werkplek toegezien of de veiligheidsvoorschriften op een juiste manier worden toegepast.
  • De werkgever legt vast welke medewerker welke arbovoorlichting en onderricht heeft gevolgd.
  • Als onderdeel van een arbobeleid voert de werkgever een programma uit dat is gericht op het versterken van een arbeidsveiligheidscultuur in het bedrijf. (Voor meer informatie zie deze webpagina van het ministerie van SZW). Versterking van de veiligheidscultuur gaat in samenhang met het, waar nodig, verbeteren van de arbeidsomstandigheden en de borging daarvan, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt bij het voor de sector Zoetwaren ontwikkelde Vignet arbeidsveiligheid Zoetwaren. Daarin is ‘Aan de slag met veilig gedrag en opleiding’ één van de thema’s.
  • De werkgever plaatst werkplekinstructiekaarten bij werkplekken met specifieke risico’s.
    Daarin zijn op een overzichtelijke manier de risico’s en de te nemen maatregelen bij gebruik van de stof of machine opgenomen en ook hoe te handelen bij calamiteiten.
  • De werkgever organiseert effectief toezicht op de naleving van de ARBO-, veiligheid- en gezondheidsvoorschriften door medewerkers.
  • Sanctiebeleid. Als een medewerker zich niet aan de veiligheidsvoorschriften houdt, spreekt zijn leidinggevende hem daarop aan. Blijkt dit onvoldoende te werken, dan is het opleggen van sancties een laatste manier om tot veilig gedrag te komen. Sancties zijn alleen aan de orde als:
    • De juiste voorzieningen en persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig zijn;
    • De werkgever herhaaldelijk doeltreffende voorlichting en onderricht heeft verzorgd;
    • Leidinggevenden zijn getraind in het beoordelen van onveilige situaties, het aanspreken van werknemers en het toepassen van het sanctiebeleid;
    • Het sanctiebeleid een beroepsmogelijkheid binnen de onderneming bevat.

Werkgevers betrekken hun medewerkers bij de arboaspecten van investeringen en inkoop. Werkgevers stellen hiervoor een procedure op, die ter instemming aan de OR of PVT wordt voorgelegd. Bij de aanschaf van nieuwe machines, installaties en gereedschappen worden vooraf eisen gesteld aan de maximale hoeveelheid vrijkomende stof(fen), geluid, hitte en fysieke belasting bij de bediening en onderhoud van de machine of het gereedschap. Vóór ingebruikname wordt een risicobeoordeling uitgevoerd. Na installatie van een nieuwe machine of een installatie wordt geëvalueerd of de blootstelling in de praktijk voldoet aan de voorwaarden die in het programma van eisen zijn gesteld.

Mede ter vermindering van blootstelling aan geluid, stof, hitte en ter beperking van fysieke belasting en ter verbetering van machineveiligheid stelt de werkgever een preventief onderhoudsprogramma op en voert dat uit.

De werkgever stelt een ‘beleid persoonlijke beschermingsmiddelen’ op waarin onder meer het volgende opgenomen wordt:

  • Een overzicht van de taken waarbij persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) noodzakelijk zijn met daarbij aangegeven welke PBM’s er noodzakelijk zijn;
  • Een werkwijze om steeds in overleg met de gebruikers een geschikt PBM te kiezen;
  • Voorzieningen om de PBM schoon te houden en op te bergen (indien van toepassing);
  • Een overzicht van hoe vaak de middelen vervangen worden en hoe die distributie plaats moet vinden;
  • Een schema voor voorlichting en instructie. Ondermeer over de wijze van verstrekking, het juiste gebruik, reiniging, vervanging en onderhoud van PBM’s;
  • De wijze van toezicht op een effectief gebruik van de PBM’s.

De werkgever zal de bevoegdheden van het medezeggenschapsorgaan op grond van de Wet op de ondernemingsraden en de Arbeidsomstandighedenwet respecteren. Bovendien zal de werkgever het medezeggenschapsorgaan ten minste éénmaal per jaar een rapportage sturen over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak bij de RI&E. Deze rapportage wordt ook besproken in de overlegvergadering.

Bijzondere groepen

Zodra een medewerkster aan haar leidinggevende heeft gemeld dat zij zwanger is, wordt in gezamenlijk overleg bepaald of er sprake is van beperkingen voor de uit te voeren werkzaamheden en of er aanpassingen nodig zijn. Het Arbobesluit artikel 1.42 wordt hierbij gevolgd. Zo nodig verstrekt de bedrijfsarts de zwangere medewerkster een schriftelijk advies over haar inzetbaarheid en de eventuele benodigde aanpassingen in werk of werkomstandigheden. Zie ook deze informatieve folder van de Nederlandse Arbeidsinspectie over werk en zwangerschap.
In de RI&E moeten de risico’s voor zwangeren en medewerksters die borstvoeding geven specifiek in kaart worden gebracht. Bij het vaststellen van de risico’s en benodigde maatregelen moet rekening gehouden worden met de speciale risico’s voor de medewerksters en het (ongeboren) kind.

De werkgever dient een actief beleid te voeren ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van uitzendkrachten. Dat beleid voldoet aan de voorwaarden die door de sociale partners zijn opgesteld. Zie hier voor meer informatie.

NB Onderstaande punten alleen laten zien als op de link wordt geklikt.

  • Uitzendkrachten worden zoveel mogelijk op werkplekken tewerkgesteld waar geen diepgaande deskundigheid vereist is om veilig en gezond te kunnen werken.
  • Belastende omstandigheden worden evenwichtig verdeeld tussen vaste werknemers en uitzendkrachten.
  • Voor aanvang van het werk van een uitzendkracht verstrekt de werkgever aan het uitzendbureau een document (RI&E of ingevulde Arbochecklist) met informatie over de arbeidsomstandigheden en risico’s van de werkzaamheden die de uitzendkracht gaat verrichten.
  • Aan uitzendkrachten worden persoonlijke beschermingsmiddelen en hulpmiddelen ter beschikking gesteld die qua beschermingsniveau gelijkwaardig zijn aan de persoonlijke beschermingsmiddelen van de vaste werknemers.
  • Bij werkplekken waar de arborisico’s nog niet geheel beheerst zijn, ontvangt de uitzendkracht voor aanvang van het werk doeltreffende en aantoonbare arbovoorlichting en instructie over de risico’s en benodigde beschermende maatregelen op de eigen werkplek. De uitzendkracht mag pas aan het werk als gebleken is dat hij de instructies heeft begrepen.

Voor jongeren onder de 18 gelden wettelijke beperkingen met betrekking tot werk, die afhankelijk zijn van hun leeftijd.

Klik hier voor meer informatie

  • 13-jarigen, 14-jarigen en 15-jarigen mogen zeer beperkt werken. Ze mogen alleen licht, niet-industrieel werk doen, dus bijvoorbeeld niet:
    • Werken in een fabriek;
    • Werken in de nacht;
    • Werken met of in de omgeving van machines;
    • Werken met gevaarlijke en/of giftige stoffen;
    • Voorwerpen tillen die zwaarder zijn dan 10 kilo;
    • Voorwerpen duwen of trekken van meer dan 20 kilo;
    • Voor 13- en 14- jarigen: vrachtwagens laden of lossen.
  • Jongeren van 16 en 17 jaar mogen bijna in alle werkomgevingen arbeid verrichten, maar geen gevaarlijke of ongezonde werkzaamheden. Er zijn ook risicovolle werkzaamheden die zij wel mogen uitvoeren, maar dan alleen onder deskundig toezicht. In deze sector betreft het: aan een machine of lopende band werken waarbij de werknemer niet zelf zijn werktempo kan bepalen. Het toezicht wordt uitgeoefend door een ervaren medewerkers die steeds in de nabijheid van de jongere werkt.
  • Bepaalde werkzaamheden zijn voor alle jongeren onder de 18 jaar verboden, zoals:
    • Werken met stoffen die giftig, sensibiliserend, kankerverwekkend, mutageen of voor de voortplanting schadelijk zijn;
    • Werken in afgesloten ruimten;
    • Werken met toestellen die schadelijke niet-ioniserende elektromagnetische straling kunnen uitzenden, zoals sealapparatuur en lasers;
    • Werken op lawaaiige plekken. De dagelijkse blootstelling aan lawaai mag voor jongeren in de sector niet hoger zijn dan 80 dB(A). Hierbij wordt geen rekening gehouden met de dempende werking van gehoorbeschermers;
    • Werken met apparatuur die zo trilt dat het gevaar oplevert voor de gezondheid;
    • Werken op beperkte tijden. Klik hier voor meer informatie daarover van de Rijksoverheid.
  • Als er jongeren in het bedrijf werkzaam zijn, moeten de risico’s van de werkzaamheden die jongeren uitvoeren in de RI&E specifiek in kaart worden gebracht. Bij het vaststellen van de risico’s en benodigde maatregelen moet rekening gehouden worden met de leeftijd (fysiek en mentaal) van de jongeren. Jongeren onder de 19 zijn die 1 jaar in dienst zijn, wordt een PAGO aangeboden.

Voordat een stagiair aan de slag gaat, informeert de werkgever de school over de mogelijke risico’s van het werk en de te nemen maatregelen, zodat deze tijdig met de leerling kunnen worden besproken. De werkgever is hoofdverantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van de stagiaires.

Back To Top