Skip to content

Stoffen en (meel)stof

In zoetwarenbedrijven kan blootstelling aan diverse soorten stof en stoffen aan de orde zijn. Denk aan meelstof en aroma’s in de productie en lasrook bij de technische dienst. De arbocatalogus helpt bij een zorgvuldige aanpak.

Brancheafspraken

Normen
  • In het bedrijf mogen geen CMR-stoffen aanwezig zijn. CMR staat voor Carcinogeen (kankerverwekkend), Mutageen (giftig voor het erfelijk materiaal) of Reprotoxisch (giftig voor de vruchtbaarheid en/of het ongeboren kind).

Uitzonderingen op dit CMR-verbod zijn:

  • Aroma’s die CMR-stoffen als alcohol/ethanol bevatten en die onvervangbaar blijken te zijn.
  • Analysestoffen op het laboratorium die aantoonbaar onvervangbaar zijn en waarvoor extra beheersmaatregelen genomen worden die passen bij de aard en het gebruik van de stof. (denk aan zuurkasten met afzuiging, persoonlijke beschermingsmiddelen en uitgebreide instructies). De gebruikte hoeveelheid wordt zo klein mogelijk gehouden.

Leg bij gebruik van onvervangbare CMR-stoffen vast waarom deze stoffen onvervangbaar zijn en welke medewerkers eraan blootgesteld zijn. Zorg door gerichte technische en/of organisatorische maatregelen dat de blootstelling zo ver mogelijk onder de grenswaarden blijft, zodanig dat de gezondheid niet wordt bedreigd. Economische motieven mogen hierbij geen rol spelen.

  • Verbrandingsgassen van dieselmotoren bevatten kankerverwekkende stoffen. Daarom is in de branche het gebruik van dieselheftrucks bij inpandige werkzaamheden niet toegestaan.

Alle bedrijven in de zoetwarenindustrie, die werken met grondstoffen die een allergie kunnen veroorzaken (zoals meelstof), stellen een stofbeheersingsplan op, dat zij elke vier jaar moeten actualiseren (zie www.blijmetstofvrij.nl )

Beoordeling

De werkgever inventariseert en registreert met welke, voor de gezondheid schadelijke, stoffen de medewerkers werken. Denk bijvoorbeeld aan aroma’s, talkpoeder, meelstof, lasrook, analysestoffen op het laboratorium en schoonmaakmiddelen. Het is noodzakelijk dat een beoordeling van de mate van blootstelling wordt gemaakt voor stoffen waar medewerkers aan kunnen worden blootgesteld. Als er door de overheid of sector geen grenswaarden zijn vastgesteld, moet de werkgever voor stoffen, waaraan medewerkers blootgesteld kunnen worden, zelf onderbouwde grenswaarden bepalen.

In artikel 4.2 van het Arbobesluit is voorgeschreven dat een werkgever een inventarisatie maakt van de gevaarlijke stoffen waar in het bedrijf mee gewerkt wordt. In dat register zijn per stof ondermeer opgenomen:

  • De identiteit en gevaren van de stof;
  • De manier waarop blootstelling aan de stof kan plaatsvinden en de blootstellingroute (inademing, via de huid, of inslikken);
  • De werkzaamheden met de stof;
  • De grenswaarde;
  • De meetstrategie;
  • De resultaten van de meting of beoordeling in verhouding tot de grenswaarde;
  • De te nemen maatregelen in een plan van aanpak;
  • De genomen maatregelen.
  1. Voor kankerverwekkende stoffen en processen (carcinogeen), stoffen die het genetisch materiaal van een mens veranderen (Mutageen) en ook voor stoffen die giftig zijn voor de voortplanting (Reprotoxisch) gelden aanvullende registratieverplichtingen (Arbobesluit artikel 4.2a en 4.13).

Grenswaarden geven de grens aan van de hoeveelheid stof waaraan een werknemer maximaal blootgesteld mag worden. Als de blootstelling onder die grens ligt, zou de werknemer, gezien de huidige wetenschappelijke kennis, geen gevaar lopen voor zijn veiligheid of gezondheid. Voor zo’n 180 gevaarlijke stoffen gelden er publieke grenswaarden. Ze zijn te vinden in de ‘Databank Grenswaarden Stoffen op de Werkplek’ van de SER.

  • Zo geldt per 2023 voor blootstelling aan meelstof een grenswaarde van 4 mg/m3 gemiddeld over een 8-urige werkdag. De sector heeft om gezondheidskundige redenen vastgesteld dat in de zoetwarenbederijven de voormalige grenswaarde van 1,2 mg/m3 gehanteerd blijft worden.
  • En voor acrylamide, dat vrij kan komen bij verhitting van zetmeelhoudende grondstoffen, bijvoorbeeld bij de bereiding van ontbijtkoek, is de wettelijke grenswaarde 0,16 mg/m3 gemiddeld over een 8-urige werkdag.
    Voor de gevaarlijke stoffen waaraan medewerkers bloot kunnen staan en waarvoor geen publieke grenswaarde is vastgesteld, dient de werkgever zelf te bepalen, met behulp van (externe) expertise, aan welke concentratie een werknemer ten hoogste blootgesteld mag worden.

Zowel de publieke grenswaarden, die door de overheid zijn vastgesteld, als de grenswaarden die door het bedrijf zelf zijn bepaald, hebben een belangrijke functie. Ze zijn nodig om in een bedrijf na te kunnen gaan of de blootstelling van werknemers aan een bepaalde stof hun gezondheid bedreigt. Om dat te kunnen bepalen, dient de werkgever de volgende stappen te zetten:

1. Beoordeel de blootstelling

De werkgever stelt per werksituatie vast in welke mate werknemers aan een stof worden blootgesteld. Het bepalen van de blootstelling kan op drie manieren.

  • Bij sommige stoffen zijn bij het door de leverancier geleverde Veiligheidsinformatieblad (VIB) bijlagen met blootstellingscenario’s opgenomen. Als men in uw bedrijf volgens dit scenario werkt, dan geeft het VIB de aspecten aan die nodig zijn voor het beoordelen van de mate van blootstelling.
  • Er worden op een deskundige manier metingen verricht om de blootstelling te bepalen, volgens NEN 689 of de BOHS-NVvA richtlijn. (Een veel gebruikte methode is door medewerkers uit te rusten met een ‘kastje’ dat de blootstelling registreert).
  • Het bedrijf maakt gebruik van een geaccepteerde beoordelingsmethode om tot schattingen te komen. Doorgaans zijn dat digitale instrumenten, waar de gebruiker de specifieke gegevens van de eigen werksituatie kan invullen. Door gebruik te maken van dit instrument zijn geen metingen nodig. Vaak zijn het bewerkelijke systemen die niet zonder instructie gebruikt kunnen worden. Bijvoorbeeld met de digitale instrumenten Stoffenmanager of Toxic. Bij de beoordeling van de blootstelling moet een deskundige op het niveau van een arbeidshygiënist worden betrokken.

Door de blootstelling te meten of te beoordelen, voldoet de werkgever aan de verplichting tot het laten uitvoeren van een nadere inventarisatie van gevaarlijke stoffen, als onderdeel van de RI&E. Zorg voor een goede vastlegging van de metingen of beoordelingen.

2. Vergelijk de blootstelling met de grenswaarde en pas zo nodig maatregelen toe

Als de blootstelling onder de grenswaarde blijft, kan aangenomen worden dat de gezondheidsrisico’s beheerst zijn. Is de blootstelling hoger dan de grenswaarde, dan zullen meteen (tijdelijke) maatregelen getroffen moeten worden. Omvangrijke aanpassingen worden opgenomen in het plan van aanpak.

3. Zorg voor borging

Na verloop van tijd zullen bovenstaande stappen opnieuw gezet moeten worden, bijvoorbeeld bij een nieuwe RI&E-ronde. En zo nodig ook tussentijds; bij gebruik van andere stoffen en bij een andere manier van verwerking. Of als een publieke grenswaarde wordt aangepast of een VIB wordt herzien.

Bovendien zal de werkgever moeten zorgen dat de blootstelling niet onnodig toeneemt, door voorlichting, onderricht en toezicht te organiseren. Ook zal de werkgever moeten vastleggen hoe met gevaarlijke stoffen moet worden omgegaan bij noodsituaties.

Door het zetten van bovenstaande stappen voldoet de werkgever aan de verplichting tot het uitvoeren van een verdiepende RI&E-onderzoek naar gevaarlijke stoffen.

Medisch onderzoek

Alle werknemers die blootgesteld worden aan meelstof worden eens in de vier jaar uitgenodigd om deel te nemen aan een allergieonderzoek dat door de branche wordt aangeboden.

Voor medewerkers die aan andere stoffen bloot worden gesteld wordt op grond van de RI&E en een advies van de bedrijfsarts bepaald of hen periodiek een gericht medisch onderzoek (PAGO) wordt aangeboden.

Zwangeren en jeugdigen

Jeugdigen, zwangeren en medewerksters die borstvoeding geven, mogen vanwege extra kwetsbaarheid met een aantal stoffen niet werken.

Klik hier voor meer informatie

Zwangeren en medewerksters die borstvoeding geven, mogen in ieder geval niet werken met lood en loodwit. Daarnaast is het voor hen verboden om met stoffen te werken die schadelijk kunnen zijn voor het ongeboren kind of die schadelijk kunnen zijn via de borstvoeding. Gevaarlijke stoffen met deze eigenschappen kunnen herkend worden aan de volgende H-zinnen:

  • H360: kan de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden;
  • H361: kan mogelijk de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden;
  • H362: kan schadelijk zijn via de borstvoeding.

Het is verboden om jeugdigen te laten werken met stoffen die giftig, sensibiliserend, kankerverwekkend, mutageen of voor de voortplanting schadelijk zijn. Hierbij horen de volgende H-zinnen: 300, 301, 310, 311, 317, 330, 331, 334, 340, 341, 350, 351, 360, 361, 362, 370, 371, 372 of 373.

Met stoffen die ontplofbaar, bijtend of irriterend zijn, mogen jeugdigen alleen werken wanneer zij onder deskundig toezicht staan. Hierbij horen de volgende H-zinnen: H-zinnen 200, 201, 202, 203, 204, 205, 220, 221, 222, 224, 225, 240, 241, 242, 314, 315, 318, 319 of 335, of de bijzondere aanduidingen: EUH070 of EUH071.

Ga na of bovenstaande H-zinnen staan vermeld in het Veiligheidsinformatieblad (VIB) ofwel de Material Safety Data Sheet (MSDS) van de stof. Bijvoorbeeld van kleur- en smaakstoffen, schoonmaakmiddelen, analyse-vloeistoffen die in laboratoria worden gebruikt en technische materialen (spuitbussen, verf, en dergelijke). Leveranciers zijn verplicht om een VIB/MSDS te verstrekken voor een stof die zij leveren. De eerste stap is om stoffen met dergelijke H-zinnen zoveel mogelijk uit te sluiten binnen het bedrijf. Zie ook de branche-afspraken over CMR-stoffen. (link maken)

Klik hier voor de algemene branche-afspraken over zwangeren en jeugdigen.

Klik hier voor meer informatie over H-zinnen

Meer informatie over beleid inzake stoffen

Voor meer Informatie: zie de digitale Zelfinspectie Gevaarlijke stoffen van de Arbeidsinspectie.

Maatregelen

Bij (her)ontwerp van werkplekken wordt vooraf de blootstelling van medewerkers aan schadelijke stoffen beoordeeld. Als de blootstelling een gezondheidsrisico met zich meebrengt, moet het ontwerp worden aangepast.

De werkgever inventariseert op welke plaatsen stof, gassen of dampen tot stofexplosies kunnen leiden. Op basis van ATEX-153 wordt het voorgeschreven explosieveiligheidsdocument opgesteld en een plan van aanpak gemaakt. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de in 2019 aangepaste ATEX-Handleiding Bakkerij en Zoetwarenindustrie.

Uit onderzoek blijkt dat onderstaande maatregelen het meest effectief zijn in het terugdringen van het blootstellen aan meelstof. Ze geven daarmee de stand der techniek aan.

  • Voor elke stof die in een bedrijf aanwezig is en die een veiligheids- of gezondheidsrisico kan vormen is een actueel, Nederlandstalig veiligheidsinformatieblad (VIB) beschikbaar. De leverancier is verplicht deze te verstrekken. Het veiligheidsinformatieblad bevat uitgebreide informatie over de gevaren van de stof en de te nemen maatregelen. De werkgever brengt de betrokken werknemers op de hoogte van de informatie uit het VIB over veiligheid en gezondheid. Zie verder de Goede praktijk ‘Werkplekinstructiekaarten opstellen’.
  • Alle ingekochte, gevaarlijke stoffen zijn te herkennen aan specifieke H- en P-zinnen en pictogrammen. Dat geldt ook voor eventuele aroma’s en enzymen. Het is zaak dat ook werkvoorraden over aanduidingen beschikken.
  • Voor stoffen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van medewerkers moet het volgende worden vastgelegd:
    • Wat het gezondheidsrisico is;
    • Welke eerste hulpmaatregelen in geval van een calamiteit moeten worden genomen;
    • Welke persoonlijke beschermingsmiddelen geschikt zijn;
    • Welke maatregelen moeten worden genomen om de risico’s weg te nemen of te beperken;
    • Welke regels en procedures van toepassing zijn voor omgang, reiniging en persoonlijke hygiëne.

De aanpak van asbest voldoet aan de voorwaarden die door de sociale partners zijn opgesteld.

Klik hier voor meer informatie

 

  • Het streven is om op termijn alle asbest te verwijderen uit productieapparatuur in het bedrijf. Dat geldt ook voor kritische plekken in gebouwen of algemene installaties; waar productiepersoneel of technisch personeel regelmatig in of aan werkt, en/of waarin zich product bevindt.
  • De werkgever brengt op een gedegen manier in kaart welke productieapparatuur, installaties en gebouwdelen mogelijk asbesthoudend materiaal bevatten. Vervolgens laat hij per object een zorgvuldig vooronderzoek uitvoeren (zoals de Quick Scan Asbest die in 2017/2018 in de branche is uitgevoerd). Op basis daarvan kiest hij per object met asbest voor: saneren, aanvullend onderzoek of beheersen.
  • Bij dit keuzeproces, maakt hij gebruik van de ‘Handreiking Asbest in Bakkerijen en Zoetwarenbedrijven’ die door de sociale partners in de zoetwarenbranche is opgesteld, of een methodiek met een vergelijkbare kwaliteit. Daarin staan de volgende punten centraal:
    • De prioriteit moet uitgaan naar apparatuur waar productie- of technisch personeel regelmatig in of aan werkt en/of waarin zich product bevindt. Voor onderzoek naar aanwezigheid van asbest in deze apparatuur wordt een gecertificeerd asbestinventarisatiebureau ingeschakeld.
    • Als de aanwezigheid van asbestverdacht of asbesthoudend materiaal aangetoond is of niet is uit te sluiten, met risico’s voor medewerkers, dan wordt een goede risicobeoordeling gemaakt door een SC-560 gecertificeerd adviseur.
    • Sanering verdient, waar mogelijk, de voorkeur boven het beheersen.
    • Voorafgaand aan iedere asbestsanering, dient een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf (enkele uitzonderingen op die regel zijn te vinden in artikel 4.54b van het asbestverwijderingsbesluit). Dat moet ook plaatsvinden:
      • Bij het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, inclusief als bij onderhouds- of reparatiewerk asbesthoudende materialen onopzettelijk geraakt, gebroken of deels verwijderd worden.
      • In geval van opruimen van asbest dat is vrijgekomen bij een calamiteit.
    • In het asbestinventarisatierapport wordt de sanering ingedeeld in een risicoklasse 1, 2 of 2A. De risicoklasse-indeling is afhankelijk van het soort asbestmateriaal en de risico’s bij het verwijderen. Een sanering in risicoklasse 2 en 2A moet altijd door een daartoe gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf worden uitgevoerd. Dit zijn over het algemeen saneringen met hoog tot zeer hoog risico, waarbij bewerkingen aan het materiaal nodig zijn. Bij saneringen in risicoklasse 1 is het niet verplicht om een gecertificeerd asbest­verwijderings­bedrijf in te zetten. Asbest van risicoklasse 1 mag verwijderd worden door een deskundige medewerker. Het gaat hier om hechtgebonden asbesthoudende materialen, die niet aangetast of verweerd zijn en die zonder verspanende bewerkingen en/of breuk te verwijderen zijn. Zoals een losse plantenbak of een losse plaat. Wanneer de werkzaamheden voltooid zijn, moet er door middel van een visuele inspectie worden vastgesteld of er geen asbest meer aanwezig is; daarmee wordt de betreffende werkplek vrijgegeven voor andere werkzaamheden. Saneringen van risicoklasse 1 asbest moeten uiterlijk 2 dagen van tevoren aangemeld worden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie, met deze kennisgeving.
    • Als wordt gekozen om asbest (nog) niet te verwijderen, wordt een asbestbeheersplan opgezet en ter instemming aan de OR of PVT voorgelegd. Dat asbestbeheerplan bestaat minimaal uit de volgende onderdelen:
      • Voorlichten en opleiden;
      • Eventueel afschermen;
      • Veilig onderhoud;
      • Monitoring;
      • Aanpak bij calamiteiten en incidenten;

Het niveau van deze beheersmaatregelen is minimaal gelijk aan het niveau zoals dat in bijlage 1 van de ‘Handleiding Asbest in Bakkerijen en Zoetwarenbedrijven’ is beschreven.
 

De aanpak van laswerkzaamheden voldoet aan de voorwaarden die door de sociale partners zijn opgesteld.

Klik hier voor meer informatie

 

Bij laswerkzaamheden, bijvoorbeeld door de technische dienst, komt lasrook vrij. Werknemers die aan lasrook worden blootgesteld, lopen het risico stoffen in te ademen die ondermeer schade aan de luchtwegen kunnen veroorzaken. Ook kunnen laswerkzaamheden tot schade aan de ogen leiden.

  • Verricht de laswerkzaamheden, voor zover redelijkerwijs mogelijk, in een speciaal ingerichte lascabine, bijvoorbeeld in de TD-werkplaats, voorzien van puntafzuiging met een flexibele slang, lastafel met randafzuiging of lastoortsafzuiging.
  • Wordt er op verschillende plekken in de werkplaats gelast, dan moet de lasrook op meerdere plaatsen worden afgezogen (bijvoorbeeld met mobiele afzuigunits).
  • Zorg in de werkplaats waar wordt gelast ook voor ruimteafzuiging en ventilatie. Laat door een deskundige het vereiste ventilatievoud berekenen. Voorkom recirculatie waarbij na filtering de teruggevoerde lucht meer dan 10% van de grenswaarde bevat.
  • Ga op zoek naar een lasmethode die zo weinig mogelijk blootstelling aan lasrook geeft.
  • Maak de vlakken die gelast moeten worden zo schoon mogelijk (vrij van verfresten, roest, en dergelijke). Dit zorgt voor een schoner lasproces.
  • Bepaal de blootstelling door lasrookmetingen of maak gebruik van een erkende beoordelingsmethode, zoals de Verbetercheck lasrook op www.5xbeter.nl
  • Medewerkers maken tijdens het lassen gebruik van een lasbril/laskap, lashandschoenen en lasschort.
  • Zorg voor een doeltreffende voorlichting over de gezondheidsgevaren van lasrook en over het gebruik van beschermende maatregelen.

Bij het lassen van roestvrij staal (RVS) komt ook het kankerverwekkende Chroom-6 vrij. Voor het lassen van RVS gelden de volgende extra voorschriften:

  • Vermijd, waar mogelijk, het lassen van roestvrij staal, bijvoorbeeld door in plaats daarvan te schroeven of defecte onderdelen te vervangen, of besteed het uit aan een gespecialiseerd bedrijf;
  • Bij MIG/MAG lassen van roestvrij staal of ander chroomhoudend metaal kan er meer Chroom-6 vrijkomen dan bij andere lasmethoden. Pas het MIG/MAG lassen daarom zo weinig mogelijk toe. Als MIG/MAG lassen redelijkerwijs niet uit te sluiten is, kies dan elektrodemateriaal met een zo laag mogelijk chroomgehalte. Aanvullend op de bronafzuiging draagt de lasser een aangeblazen luchtkap met een P3 filter. MIG/MAG lassen kan niet plaatsvinden buiten een speciaal ingerichte lascabine.
  • Uit onderzoek blijkt dat bij het veelvoorkomende TIG-lassen de grenswaarde van Chroom-6 niet overschreden wordt, als de lasser een verbeterde laskap draagt (of een aangeblazen lashelm met een nog beter beschermingsniveau). Een verbeterde laskap is een lashelm met slabafdichting op de borst of waarbij de kap zodanig is voorgevormd dat deze goed aansluit op de borst van de lasser. Uit metingen blijkt daarnaast dat ook buiten de lashelm de blootstelling aan Chroom-6 erg laag is. Als uit blootstellingbeoordeling blijkt dat, ondanks de bovenstaande maatregelen, de blootstelling de grenswaarde (1 μg/m3) overschrijdt, zijn aanvullende maatregelen nodig.
  • Vermijd zo veel mogelijk RVS-laswerkzaamheden in productieruimten, maar voer deze werkzaamheden zoveel mogelijk uit in een afgeschermde laswerkplek. Zie voor meer informatie over laswerkzaamheden en Chroom-6 deze informatie van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

 

Huidcontact met gevaarlijke stoffen kan verschillende effecten hebben op het menselijk lichaam, zoals irritatie, overgevoeligheid, verbranding of vergiftiging. Om deze effecten te voorkomen, dragen medewerkers, waarvan de handen met gevaarlijke stoffen in aanraking kunnen komen, handschoenen die bestand zijn tegen chemische risico’s. Denk hierbij wel aan de arbeidshygiënische strategie; persoonlijke beschermingsmiddelen mogen pas gebruikt worden wanneer bronmaatregelen, collectieve maatregelen en individuele maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn.

Handschoenen die geschikt zijn om te werken met chemische stoffen moeten voldoen aan de NEN-EN 374. Niet iedere handschoen die voldoet aan deze norm beschermt de gebruiker tegen iedere chemische stof. In rubriek 8 van een veiligheidsinformatieblad (VIB) of de Material Safety Data Sheet (MSDS) van de stof staat welke handschoenen geschikt zijn om met die specifieke stof te werken. Fabrikanten en leveranciers, bijvoorbeeld van kleur- en smaakstoffen, zijn verplicht om een VIB te verstrekken bij de eerste levering en op aanvraag van stof die zij leveren.

Zie ook de Goede Praktijken m.b.t. Stoffen en (meel)stof.

Back To Top